Toespraak van Vlaams minister Bert Anciaux
op de Vlaamse avond op het
Internationaal Filmfestival van Vlaanderen
17 oktober 2005
Dames en heren,
Derde keer … goede keer?
Tot twee keer toe heb ik – buiten mijn wil om – mijn
afspraak met jullie, de audiovisuele sector, gemist. Tot
tweemaal toe werd ik opgehouden – de eerste maal door de
besprekingen
van DHL, de tweede maal door de crisis
omtrent Brussel-Halle-Vilvoorde. Beide keren heb ik mijn
kabinetschef Stefaan De Ruyck gevraagd mijn toespraak aan
u voor te lezen. De eerste toespraak op de vorige editie
van dit Filmfestival heeft
zelfs nogal wat deining
veroorzaakt… Verkeerdelijk begrepen of niet, daar wil ik
hier niet meer op ingaan. In de volksmond zegt men al
eens: “Het is stilletjes waar het niet waait”. Het lijkt
wel of die eerste proteststorm
de lucht heeft gereinigd en
er nu een nieuwe, frisse wind waait doorheen de Vlaamse
audiovisuele sector.
Vandaag ben ik hier omdat ik de audiovisuele sector een
warm hart toedraag. Om uiting te geven aan
mijn engagement
dus, en om jullie te schetsen hoe ik dat engagement wil
vertalen in impulsen vanuit het beleid.
Het voorbije jaar gleed voor de audiovisuele sector vrij
rustig en windstil voorbij. Althans,
dat kan de indruk
zijn voor wie de audiovisuele sector eerder van op een
afstand volgt. Want er bewoog en beweegt wel degelijk heel
wat in het audiovisuele werkveld. En er zijn nog heel wat
ingrijpende veranderingen op til – daarover
dadelijk meer.
Laten we eerst even stil staan bij enkele recente
realisaties in het audiovisuele veld. Niet zomaar ‘faits
divers’, maar wezenlijke zaken die mee het gevolg zijn
van het vernieuwend beleid dat ik vanaf 2001 heb
uitgetekend en gestalte heb gegeven in samenwerking met de
sector.
Zo kan Vlaanderen terecht trots zijn op de schitterende
Kroniek van de Vlaamse Film, die u mij vandaag als
afgewerkte dvd-reeks overhandigt.
Dankzij dit goed
gedocumenteerde project is een belangrijk stuk
audiovisueel erfgoed beveiligd, en toegankelijk gemaakt
voor een breed publiek. Het doet mij onvermijdelijk
terugdenken aan de beginperiode, toen het audiovisueel
beleid
opnieuw werd geïntegreerd in het cultuurbeleid.
Toen Walter Provo, Rik Stallaerts en Michel Apers mij
regelmatig op het kabinet alle aspecten van het filmbeleid
kwamen toelichten.
Tijdens die gesprekken is de idee voor
de Kroniek ontstaan. Michel had hier vandaag samen met mij
de afgewerkte reeks in ontvangst
moeten nemen. Bedankt
Michel.
Ook de stimuli vanuit het beleid voor meer en betere
Vlaamse aanwezigheid in internationale organisaties
werpen
vandaag hun vruchten af. Graag feliciteer ik Jan Van
Dierendonck die werd benoemd tot executive secretary of -
in ’t Vlaams - directeur van het Europese
coproductiefonds Eurimages. Dit fonds van de Raad van
Europa beschikt
zomaar eventjes over 21 miljoen € per
jaar. Onze waardevolle mensen worden dus ook op Europees
niveau erkend. Wij kijken samen met u uit naar een
geschikte plaatsvervanger die zijn taken hier zal
behartigen.
Straks bekijken we de eerste langspeelfilm van Fien Troch.
Ook hier herken ik de resultaten van mijn allereerste
pleidooi: Erken talent en geef kansen aan onze jonge
beloften! Steun hen om met hun onstuimige creatiedrang –
en zonder toegevingen aan de pure ‘commerce’-
eigenzinnige en toch universele Vlaamse film te maken.
Stimuleer de producenten om dergelijke projecten in te
dienen, door de productiesteun te verhogen naargelang de
culturele
waarde en het hogere risico. De brede waaier aan
audiovisuele creaties moet gesteund worden, maar de steun
moet het sterkst zijn voor dié enkele auteursfilms die de
diversiteit in het filmlandschap helpen garanderen en de
vervlakking
tegengaan.
Jaren geleden heb ik de VRT aangespoord om “Made in
Vlaanderen” opnieuw leven in te blazen. Jan Verheyen en
VTM hebben deze oproep gehoord en gaven met “Faits Divers”
aan
7 makers de kans om een televisiefilm te produceren,
gebaseerd op een mogelijks waar gebeurd verhaal. Die tvfilms
zijn zo uitmuntend van kwaliteit dat vandaag enkele
tot bioscoopfilm worden gepromoveerd. Het bewijs werd
vorige maandag geleverd
op de première van “Verlengd
Weekend”. Bedankt Jan voor dit gedurfde initiatief dat
aantoont dat ook vanuit een commerciële ingesteldheid
cultuurverbredende initiatieven kunnen vorm gegeven
worden. Bedankt ook VTM
voor de uitgebreide
promotiecampagne voor ‘Faits Divers’ die meteen ook de
Vlaamse film in het algemeen ten goede zal komen.
De culturele initiatieven in de audiovisuele sector waren
vroeger
een minder bedeeld broertje ten opzichte van
andere kunstensectoren. Voor die culturele initiatieven
hebben we vanaf 2002 een regeling voorzien die uitmondde
in een gelijke behandeling binnen het Kunstendecreet.
Sindsdien zijn tal van vernieuwende
projecten
gesubsidieerd. Vanaf 2006 heb ik jaarlijks 2,3 miljoen €
structurele steun voorzien, gespreid over 19 audiovisuele
organisaties. Daarnaast geef ik 900.000 € als structurele
steun aan 4 kunstencentra en werkplaatsen met
een
belangrijk audiovisueel luik. Binnen het Kunstendecreet
heeft dus nu ook de audiovisuele cultuur een volwaardige
plaats verworven in het kunstenveld. Dit najaar beslis ik
nog over de toekenning van de projectsubsidies.
2001 – het jaar waarin het filmbeleid een volwaardig
onderdeel werd van het cultuurbeleid in Vlaanderen – lijkt
niet zo lang geleden. En toch legden we inmiddels al een
lange weg af. Wie kan zich vandaag nog een audiovisuele
sector inbeelden zonder het steunpunt IAK (Initiatief
Audiovisuele Kunsten), dat vandaag zo vanzelfsprekend en
uitstekend zijn taak van begeleider en
informatieverstrekker in het audiovisuele veld vervult? De
raad van bestuur van het
VAF werd hervormd en aangevuld
tot een bekwame, rustige en taakbewuste bestuursploeg. De
totaliteit van de middelen voor de audiovisuele sector
groeiden van 10,6 miljoen euro in 2001 voor het Fonds Film
in Vlaanderen, dat het ganse beleid
verzorgde, tot bijna
16 miljoen euro in 2006.
Kortom, het lijkt alleen maar ‘stilletjes’, er beweegt
toch van alles.
En toch ontbrak er volgens mij nog een belangrijk
instrument in het
totaalplaatje van het Vlaamse
filmbeleid. Ik heb daar eerder al uitspraken over gedaan
en ik wil U vandaag op de hoogte brengen van de huidige
stand van zaken.
Het huidige ondersteuningsbeleid voor de audiovisuele
creatie bestaat uitsluitend uit de subsidiëring van
projecten en heeft voornamelijk een culturele finaliteit.
Dit beleid wil de kwaliteit van de producties waarborgen,
de vernieuwing stimuleren, het jong talent opsporen en
aanmoedigen,
de culturele diversiteit bevorderen en de
Vlaamse uitstraling vergroten. Deze subsidieregeling is
uitstekend geschikt voor creaties die geen of weinig
marktpotentieel hebben, zoals de kortfilm, maar ook voor
heel wat documentaires en media-experimenten.
De fictie- langspeelfilm en een aantal andere audiovisuele
creaties bevinden zich in een andere context. Omdat bijna
geen enkele film in Vlaanderen zonder overheidssteun kan
worden gemaakt, zelfs niet die enkele
producties met een
groot marktpotentieel, is filmproductie altijd afhankelijk
gebleven van de enige vorm van ondersteuning die de
overheid aanbood, met name subsidiëring. Paradoxaal genoeg
organiseren de grote filmproducenten zich
intussen wel als
commerciële vennootschappen, waarbij de mogelijkheden van
de markt maximaal worden benut en waarbij een zeker
winststreven niet valt uit te sluiten. De producties zelf
hebben meestal zowel culturele als economisch-commerciële
componenten, waarbij de culturele meerwaarde en het
commercieel potentieel in wisselende verhoudingen aanwezig
zijn.
Met mijn beleid voor de cultuurindustrieën wil ik een
nieuw instrumentarium ontwikkelen
dat nauwer aansluit bij
deze typische mix van culturele meerwaarde en
marktpotentieel. Ik ben er mij van bewust dat dit nieuwe
beleid geen toverformule is die de huidige
steunmaatregelen overbodig zullen maken, wel integendeel.
Maar
ik ben wel erg verheugd dat het aanvankelijke
wantrouwen als zou ik het kunstenbeleid minstens
gedeeltelijk willen commercialiseren, meer en meer
ingeruild wordt voor de overtuiging dat diversiteit in het
overheidsinstrumentarium onvermoede
mogelijkheden zal
creëren en vele deuren zal openen. Ik stel vast dat het
ongeduld groeit, dat men steeds nadrukkelijker vraagt
wanneer dat beleid nu eindelijk van start kan gaan, dat
meer en meer subsectoren vragende partij zijn om
pilootprojecten op te zetten.
In de audiovisuele sector praten we niet enkel over
filmproductie, maar ook over de distributie en de
presentatie. Ik stel vast dat deze sector nood heeft aan
betere toegang
tot risicodragend kapitaal en
kredietverlening; nood heeft aan meer financiële
slagkracht voor ontwikkeling en research; nood heeft aan
middelen om het risico in te perken en de continuïteit te
verzekeren; nood heeft aan betere
managementondersteuning
en begeleiding.
De roep om een overheidsinitiatief op dit vlak is
legitiem. Daarom zal ik in het voorjaar 2006 overgaan tot
de oprichting van een nieuwe ondersteuningsmaatschappij
voor de cultuurindustrieën. Zij zal gunstige alternatieve
financiële ondersteuningsmaatregelen inzake
kapitaalverschaffing en kredietverlening aanbieden en
promoten, zal actoren uit de cultuurindustrie actief
toeleiden naar
bestaande en nieuwe steunmaatregelen en zal
managementsondersteunende initiatieven ontplooien.
Hoezeer ik ook uw ongeduld begrijp vraag ik U toch te
begrijpen dat de creatie van een dermate ambitieus
beleidsinstrument
een grondige voorbereiding vergt. De
onderzoeksfase is intussen afgerond, de snelle
operationalisering van de culturele
investeringsmaatschappij staat nu hoog op mijn
prioriteitenlijst. Die voorbereiding situeert zich
momenteel op
drie domeinen.
Op het politieke vlak onderzoeken we hoe er voldoende
afstemming kan gerealiseerd worden met het bestaande
economisch impulsbeleid. Ik overleg daarover met mijn
collega Fientje Moerman, Vlaams
Minister van Economie.
Op het operationele vlak is gevraagd aan PMV, de
Participatiemaatschappij Vlaanderen, om de mogelijke
ondersteuningstechnieken volledig in kaart te brengen en
er werkbare modellen
voor te ontwikkelen. Het is overigens
zeer waarschijnlijk dat de nieuwe maatschappij zal
opgericht worden in de schoot van PMV.
Op onderzoeksvlak zal de Administratie Cultuur op korte
termijn een mapping
laten uitvoeren waarbij de specifieke
noden per subsector objectief in kaart zullen worden
gebracht. Uiteraard willen we ook de sectoren zelf
betrekken bij de totstandkoming van dit nieuwe instrument.
Dit alles moet resulteren in de opstart
in het voorjaar
2006 van mijn beleid rond de cultuurindustrieën. Ik heb
reeds eerder verklaard dat musical een van de domeinen zal
zijn waarin we prioritair gaan investeren. Ook de pop- en
rocksector en de uitgevers staan te dringen
op een snelle
toepassing. Voor het filmbeleid stel ik 2007 voorop als
startjaar. Ik overleg nu reeds met de Raad van Bestuur van
het VAF over de manier waarop deze belangrijke instelling,
met haar onmisbare know-how, moet ingepast worden
binnen
de wijzigende context. Het is prettig en hoopgevend dat
dit overleg op een constructieve en positieve manier
gevoerd wordt en ik wil de bestuurders daar ook voor
danken.
U merkt het, windstil
is het niet. De audiovisuele sector
is klaar voor een nieuwe stevige bries die ik wil doen
waaien en die nieuwe impulsen zal geven aan een traject
dat langzaam maar trefzeker de contouren aanneemt van een
efficiënt, volwassen en modern
overheidsbeleid op maat van
uw sector.
Ik dank U voor uw aandacht.
Bert Anciaux
Vlaams minister